Spelregels
Kledingeisen binnen wedstrijden van DBGD/KNBB
Art. 1.8 Voorgeschreven biljartkleding; insignes Spelers, die aan een door of namens de KVC (KNBB) georganiseerde officiële wedstrijd,
individueel of in teamverband deelnemen, dienen te dragen:
1.Een effen pantalon. Niet zijnde een spijker broek etc.
In plaats van een pantalon is het dames toegestaan een effen, tot op de knie reikende of langere, rok te dragen
2. Een poloshirt met korte of lange mouw;
3. Een overhemd met korte of lange mouw. Mouwen mogen opgerold zijn.
Het is toegestaan over het overhemd een (smoking)vest, een trui, een slip-over te dragen. Een vlinderstrik of stropdas is toegestaan maar niet verplicht.
Indien geen strik of stropdas wordt gedragen, is het toegestaan uitsluitend het bovenste knoopje van het overhemd of van het poloshirt los te laten.
Eventuele bretels dienen, zo mogelijk, niet zichtbaar te worden gedragen.
4. Schoenen, niet zijnde sandalen, slippers of klompen, dienen effen te zijn.
Het is verplicht een clubembleem (indien aanwezig) zichtbaar bij voorkeur op linkerborsthoogte te dragen;
hetzij op het poloshirt; - hetzij op het overhemd, indien uitsluitend in een overhemd wordt gespeeld; - hetzij op het kledingstuk, dat over het overhemd wordt gedragen.
De oppervlakte van het clubembleem mag niet groter zijn dan 100 cm².
Leden van dezelfde vereniging, die aan dezelfde individuele wedstrijd(en) deelnemen zijn niet verplicht in die wedstrijd(en) in hetzelfde tenue te spelen.
Een vereniging is bevoegd deze verplichting (hetzelfde tenue) desgewenst aan haar leden op te leggen.
Spelregels biljart
Llibre.
Begin van een partij
Volgens de spelregels moet men voor de afstoot ‘trekken’ om te bepalen wie de aanvangsstoot moet doen.
Dit heeft echter niets te maken met de trekstoot. De twee witte ballen worden op de hoogte van de benedenacquits (of op de ‘afstootlijn’) gelegd.
Beide spelers stoten nagenoeg gelijk, ieder met een witte bal, naar de korte bovenband.
De speler van wie de bal het dichtst bij de korte benedenband terechtkomt, mag kiezen wie de afstoot moet doen.
De biljarter die de acquitstoot neemt (of moet nemen), heeft gedurende de hele partij de ongemerkte witte bal, zijn tegenspeler de gemerkte witte of gele bal.
Voor de afstoot worden de ballen als volgt neer gelegd. De rode bal op het bovenacquit, de gemerkte bal van de tegenstander op het benedenmiddenacquit
en de eigen speelbal (de ongemerkte bal) naar keuze op het linker- of rechterbenedenacquit.
De speler die de partij niet begint, krijgt aan het eind van de partij de zogenaamde gelijkmakende beurt.
Heeft de speler die het eerst is begonnen als eerste het noodzakelijke aantal punten verzameld, dan mag de andere speler de nastoot hebben,
omdat hij een beurt minder heeft gehad. In dat geval worden de ballen voor hem op de acquits gelegd.
Carambole
De speler moet met zijn bal de beide andere ballen raken. Dat noemen we een carambole. Hij mag doorspelen zolang hij caramboles blijft maken.
Lukt dat niet, dan is de tegenspeler aan stoot. Men mag niet verder spelen of een reeds gemaakte carambole tellen, als men stootte en alle ballen stil lagen.
Een eventueel gemaakte carambole is ongeldig als de speler niet minstens de tenen van een voet op de grond hield.
Speelt men met de verkeerde bal, dan is de gemaakte carambole niet geldig en gaat de tegenstander met de dezelfde bal verder.
Als in een wedstrijd een van de spelers tot op vijf caramboles van het einde van de partij is gekomen, zal de arbiter dit bekend maken (’annonceren’) door ‘en nog vijf’ te roepen.
Vastliggen van de ballen
Als de stootbal vastligt tegen een van de andere ballen, dan kan een speler kiezen: de ene mogelijkheid is herbeginnen met de acquitstoot,
de andere is naar de vrijliggende bal spelen of een losse-bandstoot maken. Bij de laatste mogelijkheden mag de speelbal de vastliggende bal bij het stoten niet laten bewegen.
Het uitspringen van een bal
Als een van de drie ballen van het biljart wordt gestoten of de houten omlijsting raakt, wordt dit als een fout beschouwd. Is een bal buiten het biljart beland na het caramboleren,
dan wordt de carambole als ongeldig beschouwd. Deze regel geldt ook als een bal slechts over de rand rolt en daarna terugkeert op het biljart.
Uw beurt is voorbij en uw tegenspeler moet met de acquitstoot beginnen.
Toucheren
Onder toucheren verstaat men het aanraken van een van ballen – door welke oorzaak ook – met de hand, keu, das, kledingstuk (jaspand) of welk voorwerp ook.
De speler die een bal toucheert, is zijn beurt kwijt en zijn tegenstander mag verder spelen. Is een bal door het aanraken verplaatst, dan moet hij blijven liggen waar hij terecht is gekomen.
Biljarderen
Hieronder verstaat men dat de pomerans van de keu nog met de speelbal in contact is als de speelbal de tweede bal of een band raakt.
In dit geval is de (eventuele) carambole ongeldig en is de tegenspeler aan de beurt.
Sportiviteit
Sportiviteit is niet in regels en voorschriften te vangen. Er zijn duizend en een manieren te bedenken waarop u uw tegenspeler uit zijn rust en concentratie kunt brengen,
sommige spelers kunnen nu eenmaal hun verlies slecht verwerken en reageren dat op hun tegenspeler af. Voor al die situaties kan men geen regeltjes bedenken.
Daarom geven we een tiental grondregels waar u zich in elk geval aan dient te houden.
Wees altijd sportief, ook als u verliest
Waardeer het spel van uw tegenstander (toon ook interesse als u niet aan de beurt bent)
Een hand geven voor en na de wedstrijd is een normale sportieve vorm van wederzijds respect
Ga tijdens de wedstrijd niet in discussie met de arbiter over de vraag of een bal goed of fout was
Vraag aan de arbiter of hij nogmaals wil beoordelen of een bal vastligt
Houd uw eigen concentratie vast en verstoor die van uw tegenspeler nooit
Blijf altijd beheerst, niet praten, schelden of stampen met de keu
Wanneer u tijdens een wedstrijd naar het toilet moet, laat dan eerst uw tegenstander uitspelen. Bent u aan de beurt, laat dan de arbiter zeggen dat u eerst naar het toilet gaat
Ga, nadat uw beurt voorbij is, altijd op uw stoel zitten. Blijf niet bij de tafel staan
Neem uw krijtje mee naar uw zitplaats wanneer uw beurt voorbij is
Tot de normale etiquette hoort ook dat u zich bij wedstrijden aan de kleding houdt die door uw vereniging en/of biljartbond is voorgeschreven.
Voor de Nederlandse Biljartbond zal die kleding als regel bestaan uit een zwarte pantalon, zwarte schoenen en sokken, een hesje of shirt van de vereniging.
Voor de verboden zones gelden de volgende annonces:
1. àcheval
2. entrée
3. dedans
4. resté dedans (is een fout, dus: noteren enz.)
"A cheval" moet worden geannonceerd als een van de aanspeelballen in
een verboden zone ligt en de andere bal (niet de speelbal) tegen diezelfde
zone aanligt, dus voor de lijn.
"Entrée" moet worden geannonceerd als beide ballen voor de eerste keer
in één verboden zone liggen. Ligt een van de aanspeelballen half op de lijn,
dan wordt geacht, dat die bal in de zone ligt. De speler mag in die zone dan
een carambole maken.
Blijven de ballen vervolgens in die zone liggen, dan volgt de positie "Dedans".
"Dedans" moet ook door de arbiter worden geannonceerd. Het is de positie
ná entrée als beide aan te spelen ballen in de verboden zone zijn blijven liggen.
De speler mag nu nog één carambole in die verboden zone maken.
Bij het maken van die carambole moét een van de aanspeelballen uit die
verboden zone gespeeld worden.
"Resté dedans" is de positie ná dedans. De beide aanspeelballen zijn ná
de carambole bij de "Dedans"-positie in de verboden zone blijven liggen.
Dit is een speelfout en de arbiter moet de speler dus aftellen.
Hij annonceert:" Noteren 2, de heer/mevrouw X, 2".
De laatste carambole telt niet mee.
Uitspringende bal(len) bij een librepartij:
Dit is een speelfout, dus de desbetreffende speler wordt afgeteld met de
annonce: "Noteren enz." Vervolgens worden de ballen nadat ze schoongemaakt
zijn in de beginpositie gelegd, waarbij de speelbal van de volgende speler
op het rechter of op verzoek van de speler op het linker acquit wordt gelegd.
Het raken van een van de ballen met de (houten) omlijsting van het biljart,
wordt beschouwd als een uitgesprongen bal.
Vastliggende bal(len) bij libre-klein:
De arbiter zal "Vast" annonceren en de speler heeft de volgende
keuzemogelijkheden:
1. De ballen in de beginpositie laten leggen door de arbiter;
2. Spelen via de niet vastliggende bal of via een of meer andere banden
dan de vastliggende band;
3. Losspelen van zijn speelbal via een "kopstoot".
Springen 1 of meer bal(len) uit, dan dienen alle ballen in de beginpositie
te worden geplaatst en komt de andere speler aan de beurt.
Bandstoten
In tegenstelling tot de overige spelsoorten wordt bandstoten (en ook
driebanden) zonder verboden zones gespeeld.
Hier mag men caramboles maken zoveel men kan, op voorwaarde dat
de speelbal steeds tenminste één band raakt, alvorens men de tweede
bal raakt.
Het raken van die band kan op elk moment voor of na het raken van de
tweede bal geschieden, mits dit maar gebeurt voor het raken van de
derde bal.
Driebanden
Bij het driebanden is een carambole geldig, als voldaan is aan de regels
voor het libre en als de speelbal, voordat de 3e bal is geraakt,
tenminste drie maal een band heeft geraakt. Het mag meer malen
dezelfde band zijn. Er zijn geen verboden zones bij het driebanden.
Uitspringende bal(len) bij een driebandenpartij:
Als bij het driebanden een bal uitspringt wordt de speler afgeteld en
de uitgesprongen bal, nadat deze is schoongemaakt,
geplaatst op het voor die bal geldende acquit en wel als volgt:
a. de rode bal op het bovenacquit;
b. de oude speelbal op het middenacquit;
c. de nieuwe speelbal op het benedenacquit.
Indien het voor de uitgesprongen bal aangewezen acquit bezet is
of versperd wordt, dan wordt die bal geplaatst op het acquit van de bal
welke het acquit verspert.
Het raken van een van de ballen met de (houten) omlijsting van het biljart,
wordt beschouwd als een uitgesprongen bal.
Vastliggende bal(len) bij driebanden:
Bij driebanden heeft de speler bij vastliggende ballen de volgende
keuze mogelijkheden:
1. Spelen via de niet vastliggende bal of via een of meer andere
banden dan de vastliggende band;
2. Losspelen van zijn speelbal via een "kopstoot".
3. Het op de acquits laten leggen van de speelbal en de vastliggende bal.
Eventueel alle ballen, als de speelbal tegen beide andere ballen
vastligt en wel als volgt:
a.de rode bal op het bovenacquit
b.de speelbal op het benedenacquit
c. de andere bal op het middenacquit
Indien het voor de vastliggende bal aangewezen acquit bezet is
of versperd wordt, dan wordt die bal geplaatst op het acquit van
de bal die het acquit verspert.